Snel snel, zeker in de stad moet alles snel, zo lijkt het. In het onderweg zijn hier zit weinig rust. Er gaat dan ook nogal ’s wat mis. Soms in het klein, soms in het groot.
Vanochtend was het relatief klein. Fietsend achter een jongeman die z’n handen vol had: aan z’n fietsstuur in de ene en z’n boodschappen in de andere, viel er een dik bollende portemonnee op de tramrails. Rijk gevuld, zag ik in de gauwigheid toen ik stopte, voornamelijk met plastic kaartjes.
Ik riep als een visvrouw, maar geen gehoor. De jongeman laveerde vrolijk door, tussen tramrails, fietspad en geparkeerde auto’s. Dan maar achter hem aan. Ook dat moest snel want ik was op weg naar een afspraak en wilde niet te laat zijn.
Gelukkig had ik ‘m nog niet uit het oog verloren en stopte hij na een paar honderd meter bij wat waarschijnlijk zijn huis was. Ik snelde naar ‘m toe, ook kris kras over tramrails en fietspad bewegend.
Weer riep ik, maar ‘mijnheer’ had zich volledig afgesloten voor geluiden van buiten, zo leek het. Dichterbij gekomen bleek hij ‘oortjes’ in te hebben, die contactloze, draadloze, die steeds meer bij onze oren lijken te horen. Alsof we ermee worden geboren.
Ik fietste door tot ik vlak naast ‘m stond en deed nog een laatste poging: ‘mijnheer!’. Hij keek op en schrok van mijn nabijheid. Een angstige en ook ietwat boze blik.
In een reflex weert hij me af en zegt nog net niet: “rot op!”? Ik waaier met zijn portemonnee voor zijn ogen heen en weer. Maar het is alsof hij uit een andere wereld komt (de wereld vanuit zijn oortjes waarschijnlijk). Hij kijk verdwaasd en laat een lichte irritatie zien.
Dan opeens breekt de helderheid door. Hij begint te lachen en begrijpt dat het zijn schat aan kaartjes, ID’s en nog wat contanten zijn die ik in mijn hand houd en dat ik niets van ‘m hoef, hem nergens van beschuldig, niet boos ben of hem wil bestelen.
“Ohh, dank je wel”, klinkt het, al is het niet heel erg opgetogen. Ik zou zelf een gat in de lucht springen als iemand mijn portemonnee zou redden van de straat en mij al die ellende van te blokkeren pasjes zou besparen. Dus zeg ik maar iets in de trant van dat ‘ie beter moet opletten. Waar bemoei ik me mee.
Navoelend weet ik dat ik me niet met zijn leven wilde bemoeien maar dat het me ging om het contáct in dat moment. Het gaat mij altijd om contact en een bepaalde echtheid daarin, een diepgang of intimiteit. Het raakte me hoe contactloos het was, hoe ver we van elkaar verwijderd waren terwijl we toch van zo dichtbij iets deelden.
Nu is het heel makkelijk om te zeuren over hoe veel vernieuwingen zo verwerpelijk zijn voor de verbinding tussen mensen en oprechte aandacht voor elkaar, maar daar geloof ik niet in. Volgens mij helpt de techniek ons om contactloos contact te leren maken als opmaat voor onze telepathische communicatie.
Het vraagt wat tijd, een proces van verfijning en alsmaar groeiend bewustzijn, maar onder andere via de techniek wennen we stap voor stap aan onze bewuste inherente natuurlijke verbondenheid en daarmee aan de snelheid van ons contact. Tot die snelheid zo is toegenomen dat welk hulpmiddel ook, het niet meer bij kan houden en onze aangeboren telepathische gaven het naadloos overnemen.
Afbeelding van Gerd Altmann via Pixabay
Het hart opent zich als ‘bijproduct’ verder en verder in dit proces. Onze angst voor elkaar wordt steeds kleiner omdat we ‘m in onszelf aankijken, leren kennen en koesteren. Gekoesterde angst zet immers de deur open naar het besef van onze eenheid.
Het gebeurt al. Het is er al, terwijl we nog leunen op oortjes, telefoons en wifi’s. Het duurt nog even. Het vraagt wat tijd. En daarin groeit ons contact iedere week wat meer. (www.soultouching.nu)
Afbeelding van Gerd Altmann via Pixabay
Geef een reactie