NOS journaal, 15 feb 2012: “Het barst van de afval in de ruimte, veroorzaakt door onszelf. Dat afval draait in banen om de aarde, waar het schade kan toebrengen aan satellieten. Het puin kan zelfs gevaarlijke zijn voor André Kuipers en zijn collega’s in het internationaal ruimtestation. Professor Boudewijn Ambrosius, hoogleraarruimtevaarttechniek bij de TU Delft, Afval in de Ruimte.” (Afbeelding “Solar cleanup” is van Jianping Fan uit Guangzhou (China): http://bit.ly/xYIjbZ).
Van vroeger weet ik niet zo heel veel meer. Wel staat me nog bij dat ik altijd kauwgom in mijn mond had. Dat had ik van mijn vader geleerd. Die ging nooit de deur uit zonder een kauwgompje in zijn mond te steken. Hij was nogal van een gaaf gebit en zei dat het hielp om je gebit schoon te maken tussen de poetsbeurten door. Goed voorbeeld doet goed volgen, dus ik deed het na.
Toen ik iets ouder was, 17 jaar ongeveer, en ik veel uitging, kreeg dit nog een andere lading: een frisse adem was aantrekkelijk zo was het motto. En als 17-jarige wil je aantrekkelijk gevonden worden. Daar draaide het hele uitgaan toch om?
Wat deed ik met al die kauwgom? De eerste paar keer dat ik het als kind nam, spuugde ik het vaak uit in mijn vaders hand. Dat beeld zie ik nog voor me. Vaste prik bijvoorbeeld als we stoei-en-ren-spelletjes gingen doen en hij bang was dat ik me zou verslikken.
Maar later spuugde ik het uit op straat. Ook dat beeld haal ik moeiteloos terug. Ik spuugde het op straat, op de stoep of in de natuur, waar ik ook was. Als ik er genoeg van had, kon het weg.
Maar wat is weg? Weg uit mijn mond. Weg uit mijn gedachten. Maar niet weg van de straat of het stukje groen. Daar bleef het liggen, wellicht nog voor een deel meeliftend aan iemands schoen… Boze blikken en een hardgrondige vloek als gevolg.
Nog wat ouder, zei een vriendin een keer tegen me wat ik eigenlijk dacht dat ik aan het doen was door het zomaar weg te spugen. Ik begreep eerst niet waar ze het over had. Maar, geraakt in het gevoel terechtgewezen te worden, nam ik snel het besluit het nooit meer te doen. En opeens begon het me op te vallen hoeveel kauwgom er op de weg lag. Erger nog: het zag er verschrikkelijk uit wanneer iemand voor me zijn kauwgom klakkeloos opzij spuugde. Kledder, op de stoep, een verse witte of roze hoop smurrie die chemisch rook.
En er begon me meer op te vallen. Het begon te steken als ik mensen hun leeggegeten zakjes zag weggooien of net besnoten papieren zakdoek. Plagend maar met kloppend hart, durfde ik af en toe zo iemand aan te spreken met: “He, je verliest wat.” Of het zakje zelfs op te rapen en bij wijze van hulpvaardige geste, terug te geven aan de (bijna) voormalige eigenaar.
Hoe meer we ontdekken en blootleggen van de wereld om ons heen, hoe meer we onszelf opnieuw tegenkomen. We hebben alle plekken van onze aardbol ontdekt, grote delen van de zee en steeds vaker, maken we de sprong nog verder het universum in: naar de maan. Hoe verrassend is het telkens weer ons eigen afval dat ons toelacht: het is een kleine wereld. We ontsnappen nooit aan het bijten in onze eigen staart en leren tegen wil en dank dat die staart op dit moment zwaar op de maag ligt…
Geef een reactie